5 misverstanden over het starten van een onderneming
27 januari 2016
1. Als ik een vennootschap opricht met beperkte aansprakelijkheid, kan ik nooit met mijn vermogen gehouden zijn
Een vennootschap heeft een eigen rechtspersoonlijkheid en heeft een eigen vermogen. De schuldeisers van de vennootschap kunnen dus in principe niet raken aan het persoonlijk vermogen van de zaakvoerder of de vennoot, maar enkel aan het vermogen van de vennootschap. Er geldt daar echter een belangrijke uitzondering op: de oprichtersaansprakelijkheid. Indien de vennootschap binnen de drie jaar na zijn oprichting failliet gaat en aangetoond kan worden dat er onvoldoende startkapitaal werd geïnvesteerd om het bedrijf twee jaar gezond te houden, beschouwt de wetgever dit als een fout van de ondernemer. In deze gevallen kan hij persoonlijk gehouden zijn met zijn vermogen. Met andere woorden: Je bent als oprichter beperkt aansprakelijk onder voorwaarde dat de onderneming voldoende werkingsmiddelen ter beschikking heeft.
Uiteraard is een ondernemer-zaakvoerder of bestuurder ook aansprakelijk voor bestuursfouten (bijvoorbeeld een fout beheer) en voor sociale fraude. Hoewel btw, sociale bijdragen en de bedrijfsvoorheffing schulden zijn van de onderneming, moet de zaakvoerder/bestuurder waken over de tijdige betaling ervan.
2. Als ik een éénmanszaak begin en het loopt verkeerd dan verlies ik misschien mijn gezinswoning
Bij een éénmanszaak is er geen apart “professioneel” vermogen, dus de schuldeisers kunnen zich in principe verhalen op de private rekeningen en goederen van de ondernemer. De gezinswoning kan wél genieten van een bijzondere bescherming, mits een bezoekje aan de notaris. Sinds 2007 kan je immers bij de notaris een “verklaring van onbeslagbaarheid van de gezinswoning” vragen waardoor schuldeisers geen beslag kunnen leggen op de gezinswoning voor beroepsschulden. Een mooie bescherming dus voor het gezin.
3. Als ik een starter-bvba opricht, heb ik geen startkapitaal nodig
Op papier heb je bij een starter-bvba (bvba “light” of s-bvba) geen startkapitaal nodig. De financiële drempel om je onderneming te kunnen oprichten, is dus minder zwaar. Maar daarom mag je er nog niet van uitgaan dat het allemaal van een leien dakje zal lopen. Je hebt immers in de praktijk wél kapitaal nodig om je bvba gezond te houden. Bovendien zijn de oprichters bij een s-bvba onderworpen aan zware boekhoudkundige kosten en moeten ze een streng financieel plan kunnen voorleggen. Ze kunnen de winsten de eerste jaren niet zomaar uitkeren aan hun aandeelhouders; er zal per jaar verplicht 25% van de nettowinst naar de wettelijke reserve moeten gaan tot het startkapitaal en de reserve samen 18.550 euro bedragen (startkapitaal van een “klassieke” bvba). Bezint eer je begint, geldt dus ook bij een s-bvba.
4. Als ik failliet ben gegaan in het verleden, kan ik geen onderneming meer oprichten
De wet bepaalt nergens dat een gefailleerde achteraf geen onderneming meer zou mogen opstarten. Integendeel, de wet bepaalt zelfs dat de zaakvoerder van een vennootschap in staat van faillissement een nieuwe activiteit mag starten tijdens dit faillissement. De schulden van deze nieuwe activiteit zullen dan bij voorrang uitbetaald worden door de curator, zodat de “herstarter” met een schone lei kan beginnen. Gefailleerden die opnieuw een onderneming starten, hebben vaak de alertheid en de ervaring die cruciaal zijn voor het ondernemen. Meer informatie over het starten van een handelsactiviteit tijdens of na een faillissement vindt u op http://www.dyzo.be/herstarten/financiering.
De gefailleerde kan wel tijdelijk een beroepsverbod (maximum 10 jaar) opgelegd krijgen om zelf zaakvoerder of bestuurder te zijn van een vennootschap, maar dat is eerder uitzonderlijk.
5. Als ik een onderneming start, is het beter om een huwelijkscontract op te stellen bij de notaris
Bij het wettelijk stelsel (huwelijk zonder huwelijkscontract) worden de beroepsinkomsten verdeeld in gelijke delen, ongeacht wat de echtgenoten elk hebben bijgebracht aan het gemeenschappelijk vermogen.
Vaak willen partners echter een verdeling die overeenstemt met hun werkelijke bijdrage, bijvoorbeeld in geval slechts één van de echtgenoten heeft gewerkt en de andere thuis bleef. Een huwelijkscontract opstellen met “scheiding van goederen” kan dan een oplossing zijn. Elk heeft dan zijn eigen vermogen.
Anderzijds kan een doorgedreven stelsel van “scheiding van goederen” dan weer zorgen voor een ongelijkheid. De partner die de keuze heeft gemaakt om voor de kinderen thuis te blijven, wil waarschijnlijk ook een beetje financiële zekerheid bij een eventuele echtscheiding.
Het nut van een huwelijkscontract is dus dat de gevolgen van de “wettelijke” regeling aangepast kunnen worden, zodat de verdeling van het vermogen bij echtscheiding van de partners zo goed mogelijk beantwoordt aan de concrete wensen van de echtgenoten. De vraag of een huwelijkscontract een goede zaak is, hangt dus volledig af van de wensen van de echtgenoten.
Er is een waaier aan mogelijkheden als het op huwelijkscontracten aankomt. Zo kan de notaris aanraden om het wettelijk stelsel te behouden, maar dat te verfijnen met een huwelijkscontract. Vergeet bovendien niet dat er veel professionele verzekeringen bestaan die ook een zekere bescherming bieden.
Klinkt dit allemaal nog wat ingewikkeld? Aarzel niet om de notaris te raadplegen voor deskundig advies!
Bron: Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat