Geld uitgeven? Hou je papieren bij!

25 november 2019

Als er een schriftelijk bewijs bestaat dat je op een bepaald moment eigenaar was van een of meerdere geldsommen, dan geldt het vermoeden dat deze gelden zich nog in je nalatenschap bevinden op de dag van je overlijden. Het is echter niet ondenkbaar dat je een deel van deze gelden wil benutten. Misschien wil je een deel schenken aan je kinderen? Of een deel herbeleggen? Of het zelf verbruiken, voor dagelijkse (kleinere) uitgaven, maar even goed voor een mooie reis, … In al deze gevallen bevinden de gelden zich in werkelijkheid niet meer in je vermogen. Maar mogelijks wordt het wel nog gerekend bij je nalatenschap de dag van je overlijden. Hoe kan dat? Wat kan je doen om je erfgenamen te beschermen?

Een wettelijk vermoeden
De fiscus werkt met een zogenaamde “wettelijk vermoeden van eigendom”. Ze kan nagaan of er schriftelijke bewijzen zijn, waaruit blijkt dat bepaalde goederen in je vermogen zaten tijdens de laatste drie jaar voor je overlijden. Misschien heb je in deze periode een woning verkocht en blijkt uit de verkoopakte dat je een bepaalde geldsom als prijs ontvangen hebt? Of blijkt er uit een schenkingsakte of een testament dat je een geldsom gekregen hebt? Het kan zelfs eenvoudig gaan om een bankuittreksel, waaruit blijkt dat je een bepaalde (al dan niet belangrijke) geldsom van je rekening hebt afgehaald tijdens de laatste drie jaren van je leven. Dan gaat de fiscus ervan uit dat deze geldsommen zich nog steeds in je vermogen bevinden op datum van je overlijden. De fiscus zal het betreffende bedrag dus, in principe, bij het actief van je nalatenschap rekenen. Behalve als je erfgenamen bewijzen dat het geld effectief verbruikt, wederbelegd of overgedragen (bijv. geschonken) werd. 

Tegenbewijs
Het wettelijk vermoeden van eigendom kan je erfgenamen dus parten spelen zodra er een schriftelijk bewijs is dat je binnen de drie jaar vóór je overlijden eigenaar was van een geldsom. Zij riskeren belast te worden op een geldwaarde die zich  in werkelijkheid misschien niet meer (of slechts gedeeltelijk) in je nalatenschap bevindt.

Je erfgenamen kunnen gelukkig wel dit vermoeden weerleggen. Ze moeten dan in de aangifte van nalatenschap een toelichting geven over wat er met het geld is gebeurd: heb je het geld zelf uitgegeven of heb je het wederbelegd (bijv. aankoop van een appartement met een deel van de prijs die je verkregen hebt na verkoop van je woning)? Heb je een deel geschonken aan je (klein)kinderen?  In principe moeten de erfgenamen hiertoe het bewijs van de besteding van het geld bij de aangifte van nalatenschap voegen. Dat is vaak niet vanzelfsprekend voor de erfgenamen. In veel gevallen zal het onduidelijk zijn hoe en waaraan je een bepaald deel van de gelden had uitgegeven. 

Op veilig spelen:  zelf ‘bewijzen’ van uitgaven bijhouden
Door rekeninguittreksels, facturen en andere bewijzen (alle mogelijke middelen mogen gebruikt worden, bijv. ook een schriftje waarin je al je uitgaven documenteert, e-mails met offertes, …) bij te houden, speel je het op veilig en kan je je erfgenamen beschermen. In geval het wettelijk vermoeden bij je overlijden zou spelen, kunnen je erfgenamen gemakkelijker bewijzen dat de betrokken gelden niet langer (volledig) in je vermogen aanwezig zijn. Op die manier is er meer zekerheid dat je erfgenamen voldoende bewijzen hebben op het moment dat ze dit nodig zouden hebben.

‘Zouden’ want je erfgenamen moeten niet steeds ieder verbruik van gelden bewijzen. Er kan een tolerantie gelden, maar dit is onzeker. Het is bijgevolg sterk aangeraden om de administratie van al je uitgaven op punt te houden. Zodra iets meer dan 3 jaar geleden is, hoef je het bewijs niet meer bij te houden. Hiervoor kan het wettelijk vermoeden niet meer spelen.

Een voorbeeld kan het voorgaande duidelijk maken:

  • Jan verkoopt zijn appartement aan zee voor €300.000. Hij schrijft €200.000 euro over naar de gemeenschappelijke rekening die hij met zijn vrouw deelt. €60.000 schenkt hij aan zijn drie kinderen. De resterende €40.000 gebruikt Jan voor een aantal reizen en om een nieuwe wagen te kopen.

  • Twee jaar later komt Jan te overlijden. Zijn kinderen moeten de aangifte van nalatenschap invullen. Aangezien Jan een geldsom van €300.000 had verkregen uit een verkoop en binnen de drie jaar na deze datum is gestorven, vermoedt de fiscus dat het totale bedrag van €300.000 zich in de nalatenschap van Jan bevindt.

    Het is aan de kinderen om aan te tonen wat er met dit bedrag is gebeurd. Gelukkig had Jan alle documenten en overeenkomsten (koopovereenkomst wagen, boekingsbevestigingen reizen) en rekeninguittreksels (overschrijving van €200.000 naar de gemeenschappelijke rekening, bankgift van €60.000 aan zijn kinderen en bewijs van registratie daarvan) bijgehouden. Zijn erfgenamen zullen dus niet belast worden op het weggeschonken bedrag van €60.000 (waarop de schenkbelasting reeds werd geheven). Ook zal er rekening mee gehouden worden dat €40.000 wederbelegd is (en dat dit geld zich niet meer als dusdanig in de nalatenschap bevindt, maar wel in de vorm van de wagen die ook deel uitmaakt van het actief van de nalatenschap). Het wettelijk vermoeden zal dus beperkt worden tot het resterende bedrag van €200.000 (dat zich effectief nog op de gemeenschappelijke rekening bevindt).

Een ander voorbeeld:

  • An heeft €60.000 van haar bankrekening afgehaald tijdens de laatste drie jaar van haar leven. Ze heeft dit o.a. gebruikt om dagelijks op restaurant te gaan. Ze heeft alle restaurantbewijsjes in een map bijgehouden, goed voor een bedrag van €25.000. Het vermoeden zal dus, in elk geval, al eenvoudig door de erfgenamen kunnen beperkt worden tot €35.000.

Bron: Fednot